Zeventien maanden werd ze. Ze loopt, lacht, speelt, ontdekt, ontlaadt, praat, onderzoekt en imiteert alles. Ze leeft haar Lotteleventje. Vandaag slaapt ze nog eens in de doek. Er zit koorts in haar lijfje. Ik word zelf een beetje warm van binnen. Nostalgisch naar de doekdutjes besef ik plots hoe die vanzelf voorbij gingen. Wat was dat eerste levensjaar intens. Ze leefde maanden op mijn lijf; in de doek, aan de borst, op mijn schoot en op toilet. Dag en nacht. Ik zou het zo opnieuw doen. Ook al droeg ik zo vaak mijn geitenwollen sokken. Die voelden gewoon goed. En voor Lotte was dat allemaal oké. Die dacht alleen maar: ‘Maak je niet zo druk mama, speel nu maar gewoon met mij’.
Ze leefde maanden op mijn lijf.
Als vanzelf komt ze van me los. Ik kijk toe wanneer ze glunderend een appeltje aanbiedt aan een onbekende. Wanneer ze enthousiast haar grootouders verwelkomt. Haar wereld wordt steeds groter. Die wereld die ze zo graag leert kennen en begrijpen, en waar ze vertrouwen in lijkt te hebben. Wanneer het even spannend wordt komt ze terug. Wanneer de dag te lang duurde of de haan te luid kraaide, dan vertelt ze het. Met alles wat ze heeft. Ik lees het in haar fronsje, in haar grote ogen en drukke bewegingen. Ik hoor het in haar kleine woordjes, in hoe ze lacht en huilt.
We groeien samen en stilaan apart.
Ik kijk naar haar (oh wat kijk ik graag naar haar) en zie een bloem van een meisje. Ze heeft het allemaal in zich. Ik kan haar alleen maar helpen groeien. We groeien samen en stilaan apart. Hoe langer het duurt, hoe meer ik vertrouw op mijn mamagevoel. Ik weet dat het goed is en voel me dankbaar. We zochten en vonden ‘verbinding’ als onze sleutel. Samen voelen wat wij écht nodig hebben. De rest komt wel. Bijna vanzelf. Nu eerst maar weer genezen.